Het lukt me niet meer om die herinneringen weg te duwen. Ik zie het steeds voor me. Steeds
hetzelfde. Ik voel me dan zo akelig. Net als toen. Jarenlang heb ik er geen last van gehad. Kon ik het
van me afzetten. Maar op de een of andere manier lukt me dat niet meer. Ik blijf het voor me zien.
Altijd hetzelfde.
Het is een vertwijfelde Jolien, die voor me zit. Dacht ze dat ze die nare jeugdherinnering al lang en
breed te boven was, begint die haar weer te achtervolgen. Nou ja, hij was er wel af en toe. Maar ze
wist er altijd een eind aan te maken door aan iets anders te denken. Aan iets belangrijks van haar
werk. Of aan iets leuks. Maar het lukt niet meer.
Een paar maanden geleden, in het voorjaar, gebeurde er van alles tegelijk. Op het werk werd er
een collega ziek, waardoor Jolien meer uren moest maken. Haar ouders gingen verhuizen naar een
soort aanleunwoning bij een zorgcentrum en daar moest natuurlijk het nodige voor gebeuren:
spullen uitzoeken, huisje opknappen, verhuizen. Ze hoefde het niet alleen te doen, haar broers en
zussen hielpen ook mee, maar dat vergde weer een heleboel overleg. En toen brak haar zoontje
van vijf ook nog eens zijn pols. Helemaal niets ernstigs gelukkig, maar wel een hoop gedoe.
En sinds die tijd begon ze steeds vaker last te krijgen van nare herinneringen uit haar kinderjaren.
''Blijkbaar was mijn hoofd zo overbelast door al die toestanden, dat het niet meer lukte om die
narigheid te onderdrukken."
Dat is haar eigen verklaring en die kan best kloppen. Daar kan nog bij komen dat er iets getriggerd
werd, waardoor die herinnering weer levendig werd. Het feit dat haar zoontje iets was
overkomen? Of dat de kwetsbaarheid van haar ouders niet meer te ontkennen was?
Want de herinnering die Jolien zo achtervolgt heeft te maken met een periode in haar leven dat
haar moeder in het ziekenhuis lag. ''Ik heb daar eigenlijk heel weinig van meegekregen, ik was pas
vier. En ik moest naar mijn oom en tante. En ik zie me daar nog staan voor het raam. Mijn vader
ging weg, stapte in de auto. Ik zwaaide, maar hij zwaaide niet terug."
Het is dat beeld dat haar de laatste tijd achtervolgt. Dat ze daar staat voor het raam. En dat haar
vader haar achterlaat bij die oom en tante. In dat vreemde huis. Dat gevoel van verlating. Van
eenzaamheid. En van angst.
Ik ga haar vragen stellen. ''Had je iets in je handen, toen je daar zo stond? Wat had je aan? Wat
voor kleur had dat jurkje?''
De verstarde herinnering komt langzaam tot leven. Er komt een knuffel in beeld. Een wit hondje
met een zwarte neus. Ze herinnert zich dat ze een lichtblauw jurkje aanhad met een opdruk van
spuitende walvisjes. ''Was ik helemaal vergeten! Maar nu zie ik het weer voor me. Wat raar!''
Achter het raam bloeide een struik met grote witte bollen. ''Een hortensia, denk ik'', zegt Jolien.
''En ik had roze teenslippers aan.''
Jolien en ik, we kijken samen van een afstandje naar dat kleine meisje met dat blauwe jurkje aan.
En we vinden haar heel lief en heel zielig. Een meisje met een mama in het ziekenhuis en een
verdrietige papa die zomaar wegrijdt, zonder te zwaaien.
''Wat zou je voor dat meisje willen doen?'' vraag ik, ''wat zou je doen als je haar zag?'
Ik laat Jolien nu als volwassen vrouw in het beeld van vroeger stappen. In haar gedachten ziet ze
het voor zich.
''Ik zou haar een knuffel geven'', zegt ze. ''Op schoot nemen. Met haar praten. Vertellen dat papa
haar weer op zal komen halen. Dat soort dingen.''
En dit is wat ze kan doen de komende tijd, wanneer de herinnering haar weer achtervolgt. Via
imaginatie de herinnering veranderen. We hebben samen dat moment al grijpbaarder gemaakt,
door het beeld beter te gaan bekijken. Daardoor werd het voor Jolien ook makkelijker om er als
het ware in te stappen. Imaginatie noemen we dat, een fantasiebeeld creëren in je hoofd, waarbij
je zelf de scenarioschrijver bent én de regisseur. Ze kan in gedachten het meisje meenemen naar
een mooie, veilige plek als ze dat wil. Ze kan het verhaal herschrijven op een manier die bij haar
past en die zij zelf prettig vindt.
Een tijdje later brengt Jolien verslag uit. Ze is verbaasd. Haar herinneringen zijn al vrij snel
weggebleven. Ze heeft er eigenlijk geen last meer van. ''Hoe kan dat nou?'' vraagt ze. ''Hoe kan dit
nu werken?''
Dat is nog niet zo makkelijk uit te leggen. De nare herinnering, die onveranderd opgeslagen was,
ergens in haar brein, beladen met akelige emoties, zoals dat gevoel van verlatenheid, is in
beweging gekomen. Het is nu ingebed op meerdere plekken en onderdeel geworden van andere
herinneringen. Ze heeft er bovendien grip op kunnen krijgen door een soort troost achteraf.
De menselijke geest, het blijft een verbazingwekkend onderdeel van de schepping. Daar kan ik me
over blijven verwonderen.